Op een koude herfstavond zat Mammie de Mammoet stilletjes in haar holletje. Buiten dwarrelden de blaadjes als kleine gedachten die wegvlogen. Mammie keek naar het raam, haar grote ogen vol verlangen. Waar is mijn vriendinnetje , wat zou ze nu doen fluisterde ze zachtjes. Ik mis haar zo…
Ze dacht terug aan de dagen dat ze samen lachten, samen thee dronken met honingdropjes, en samen onder een dekentje naar de sterren keken. Maar nu… nu vond haar vriendinnetje iemand anders leuker. En dat deed Mammie pijn. Niet omdat ze boos was Mammie was daar veel te lief voor maar omdat haar hart nog vol zat met mammoetliefde.
Ik ben stom, zuchtte Mammie. Ik had haar nooit moeten laten gaan… maar ik ben te zacht te warm, te Mammie. Ze probeerde haar tranen te verstoppen achter een wollen sjaal, maar zelfs haar sjaal begreep haar verdriet.
Dus besloot Mammie iets wat mammoeten al eeuwen doen als hun hart te zwaar wordt: ze wilde een winterslaap houden. Niet om te verdwijnen, maar om even te rusten. Om haar hart te laten ademen. “Ik wil geen nieuwe vriendin,” mompelde ze. “Je kunt een hart niet zomaar vervangen. Liefde is geen puzzelstukje.”
Ze kroop diep onder haar dekens, met een kruikje, een boekje vol herinneringen, en een klein tekeningetje van haar vriendinnetje. Buiten begon het zachtjes te sneeuwen. En terwijl de wereld wit werd, fluisterde Mammie tegen zichzelf:
Misschien… als de lente komt… voel ik me weer wat lichter.